ddj-logo

Geen onderlinge vorderingen en schulden meer in box 3

5 mei 2023

Verrekenbedingen

Door verrekenbedingen in huwelijks- en partnerschapsvoorwaarden kunnen tussen partners onderlinge schulden en vorderingen ontstaan. In het box 3-stelsel geldend vanaf 2023 valt zo’n vordering op een partner onder de categorie overige bezittingen, terwijl de corresponderende schuld van die partner onder de categorie schulden valt.

Verschillende forfaits

Het forfaitaire rendement in de categorie overige bezittingen bedraagt in 2023 6,17%. Het forfaitaire rendement in de categorie schulden is voor 2023 voorlopig vastgesteld op 2,57%. Het definitieve forfaitaire rendement wordt pas begin 2024 bekend. Uitgaande van het voorlopige vastgestelde percentage, bestaat in de huidige situatie voor de fiscale partners een verschil van 3,6% tussen de categorie overige bezittingen en de categorie schulden.

Buiten de belastingheffing (defiscaliseren)

Dit betekent dat partners in hun gezamenlijke aangifte inkomstenbelasting per saldo 3,6% rendement in box 3 zouden moeten verantwoorden over hun onderlinge schulden en vorderingen die ontstaan zijn door bijvoorbeeld een verrekenbeding. Gelukkig wil het kabinet onderlinge vorderingen en schulden tussen fiscale partners die in een gezamenlijke aangifte inkomstenbelasting worden verwerkt, buiten de belastingheffing brengen (defiscaliseren). Dit betekent dat deze niet in de aangifte inkomstenbelasting hoeven te worden vermeld en daardoor ook genegeerd worden voor de box 3-heffing.

Let op! Deze defiscalisering gaat verder dan alleen de onderlinge schulden en vorderingen tussen fiscale partners. Ook de vorderingen en schulden tussen een ouder en een minderjarig kind vallen hieronder. Dit betreft de situatie waarin het inkomen van het minderjarige kind aan de ouders wordt toegerekend. In die situatie is namelijk ook sprake van dezelfde aangifte inkomstenbelasting.

De verwachting is dat de defiscalisering vanaf 2023 al mogelijk is. 

Let op! Voor deze plannen is nog een wetswijziging nodig  waar zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer mee in moeten stemmen.